Onderwijs Inspectie komt met Stelselrapport over het PDG traject in het mbo
Afgelopen twee jaar heeft de Onderwijs Inspectie het in het mbo zo bekende Pedagogisch en Didactisch Getuigschrift traject onderzocht. Bij 6 mbo instellingen (afnemer) en bij alle 12 Hogescholen die het traject aanbieden.
We hebben een samenvatting gemaakt van wat ons betreft de meest opvallende zaken zijn in het rapport. Daarbij ligt de nadruk misschien ietwat op wat er niet goed gaat (en waarbij we graag meepraten en richting geven over hoe het beter kan), en wat minder op wat er wel goed gaat. En gelukkig constateert de OI. dat er wel degelijk ook zaken goed gaan. Deze zullen ongetwijfeld op de site van de MBO Raad en de VH terug te vinden zijn. Het hele rapport is te lezen op de website van de Onderwijs Inspectie.
Onderstaand de meest opvallende bevindingen van de Onderwijs Inspectie.
Jaarlijks wordt het Pedagogisch en Didactisch Getuigschrift (PDG) traject door ruim 1.000 zij-instromers gestart, waarvan 75% daadwerkelijk binnen de wettelijke termijn van twee jaar het Getuigschrift behaald. Het aantal afgegeven Getuigschrijften is daarmee verdubbeld ten opzichte van 2013.
Het DUO registreert de afgegeven Getuigschriften niet. Hierdoor is er geen landelijk beeld van de aantallen afgegeven Getuigschriften. Ook de registratie van de Hogescholen (aanbieders) is verre van adequaat te noemen.
De zij-instromer in het mbo wordt geschikt verkaard door het bevoegd gezag, dat wil zeggen door de mbo instellingen zelf.
Beoordeling geschiktheid
Het bevoegd gezag beoordeelt of de kandidaat geschikt is.
Het bevoegd gezag heeft een gedragen opvatting over geschiktheid. Deze opvatting is gerelateerd aan de eigen visie op ZiB mbo.
Het bevoegd gezag van de mbo‑instelling gaat na of de kandidaat voldoet aan de wettelijk vastgelegde benoembaarheidsvereisten.
Het bevoegd gezag beoordeelt of de kandidaat geschikt is als docent. Of de kandidaat vakinhoudelijk bekwaam is. Dat betekent dat de zij‑instromer een ho bachelor getuigschrift heeft of vergelijkbaar hbo bachelor-niveau en tenminste 3 jaar praktijkervaring in het beroep.
Ten tweede gaat het bevoegd gezag na of de zij‑instromer in staat is verantwoord les te geven. Het bevoegd gezag beoordeelt ten derde of de gevolgde opleiding en de maatschappelijke of beroepservaring van betrokkene, in onderlinge samenhang bezien, van voldoende belang zijn in verhouding tot de beoogde werkzaamheden aan de instelling.
Tot slot moet de kandidaat in staat zijn binnen 2 jaar te voldoen aan de bekwaamheidseisen.
Zo nodig wordt daarnaast beoordeeld of de kandidaat zelf voldoende bekwaam is in taal en/of rekenen/wiskunde.
Slechts 1 van de 6 bezochte mbo instellingen voerde bovenstaande juist uit.
Het aantonen van het HO Bachelor niveau (indien een HO Bachelor getuigschrift ontbreekt) gebeurt op twee van de zes mbo instellingen met een 21+ toets (terwijl deze toets alleen toetst of iemand een HO Bachelor niveau opleiding succesvol zou kunnen afronden, niet of iemand al op dat (verplichte) niveau zit.
Drie mbo instellingen vinden dat een periode van drie jaar nodig of aanvaardbaar is voor de afronding van het traject.
Geen van de bezochte mbo‑instellingen beoordeelt of de kandidaat zelf, voldoende bekwaam is in taal en/of rekenen/wiskunde. 3 mbo‑ en 7 ho‑instellingen geven daarentegen aan dat met name het taalniveau een struikelblok kan zijn voor het scholings- en begeleidingstraject.
Vaststelling traject van scholing en begeleiding op maat
De WEB schrijft voor dat instellingen moeten vaststellen welke scholing en begeleiding de zij‑instromer nodig heeft om binnen 2 jaar te voldoen aan de bekwaamheidseisen onderwijspersoneel van mbo, als het gaat om pedagogisch-didactische kennis, inzicht en vaardigheden. Geen van de bezochte mbo‑instellingen stelt dat op dit moment echter vast. Bij 1 mbo‑instelling wordt dit wel in de documentatie beschreven maar in de praktijk niet doorgevoerd.
Bij geen van de bezochte mbo‑instellingen vindt er overleg plaats tussen de mbo‑ en ho‑instelling over de inhoud van het voor de individuele betrokkene noodzakelijke traject. Wel zien we dat sommige mbo‑ en ho‑instellingen overleggen over de inhoud van het standaardtraject.
Bij 4 van de bezochte mbo‑instellingen is maatwerk mogelijk ten opzichte van het standaardtraject van de ho‑instelling. Hierbij is er bijvoorbeeld sprake van een basisprogramma met differentiatiemogelijkheden voor mensen met een pabo-diploma.
Afgifte geschiktheidsverklaring
De geschiktheidsverklaring wordt afgegeven door het bevoegd gezag van de mbo‑instelling. In de geschiktheidsverklaring staat dat betrokkene geschikt en vakinhoudelijk bekwaam is voor de werkzaamheden die de zij‑instromer bij het bevoegd gezag zal moeten verrichten. De geschiktheidsverklaring wordt opgenomen in het bekwaamheidsdossier van de zij‑instromer.
Bij geen van de bezochte mbo‑instellingen staat op de geschiktheidsverklaring voor welk vak(ken) of vakgebied de betreffende zij‑instromer geschikt wordt geacht.
De MBO Raad (koepel van bestuurders in het mbo) heeft in het Landelijk Raamwerk pdg formats van geschiktheidsverklaringen opgenomen. Er zijn 2 mbo‑instellingen die het format voor een geschiktheidsverklaring van de MBO Raad met lichte wijzigingen hanteren, 2 mbo‑instellingen hanteren een gedeelte van het aangeboden format, 2 mbo‑instellingen hanteren het format van de MBO Raad niet.
Het bevoegd gezag borgt de kwaliteit van en het proces rondom de beoordeling van de geschiktheid, de vaststelling van het traject van scholing en begeleiding en de afgifte van de geschiktheidsverklaring.
Bij de 6 bezochte mbo‑instellingen heeft het bevoegd gezag gezorgd voor een interne verantwoordelijkheidsverdeling voor het uitvoeren van de beoordeling van de geschiktheid, maar bij 3 van de bezochte mbo‑instellingen de interne verantwoordelijkheidsverdeling is dit niet of onvolledig vastgelegd. Bij 1 mbo-instelling stelt het bevoegd gezag criteria vast voor de beoordeling van de geschiktheid en bij 1 mbo‑instelling zijn er aspecten (zonder beoordelingsnorm) vastgelegd waarop wordt gelet. Bij 4 van de bezochte mbo‑instellingen worden wel criteria gehanteerd maar zijn die niet vastgelegd of concreet gemaakt. De beoordeling van de geschiktheid wordt bijvoorbeeld gedaan door te kijken naar motivatie ,onderwijservaring en of er een klik met studenten is. Ook kan de geschiktheid beoordeeld worden tijdens een proefles met een beoordelingsformat.
Positie van de zij‑instromer in het proces rondom de beoordeling van de geschiktheid
Voor de zij‑instromer is duidelijk welke rechten en plichten hij of zij heeft in het proces rondom de beoordeling van de geschiktheid in de mbo‑instelling. De zij‑instromer wordt geïnformeerd over het feit dat de geschiktheidsverklaring instellingsgebonden is. Als de zij‑instromer naar een andere mbo‑instelling gaat, dan moet opnieuw een geschiktheidsverklaring worden afgegeven.
Bij geen van de bezochte mbo‑instellingen worden zij‑instromers voorafgaand aan de beoordeling van de geschiktheid geïnformeerd over de gehanteerde criteria, de gevolgde procedures en de rechten en plichten tijdens en na de beoordeling. Voor de zij‑instromers van 5 van de bezochte mbo‑instellingen is het niet volledig duidelijk wanneer iemand geschikt wordt bevonden. Wel is er soms kennis van onderdelen waarop de geschiktheidsverklaring is gebaseerd.
Positie van de zij‑instromer in het traject van scholing en begeleiding in de mbo‑instelling. De zij‑instromer wordt geïnformeerd dat voor hem tenminste 2 klokuren per week beschikbaar wordt gesteld voor begeleiding en coaching op de mbo‑instelling, gedurende het traject. De zij‑instromer is voor het volgen van de scholing 1 dag per week vrij geroosterd.
De facilitering van de vrij geroosterde dag verschilt per instelling. Bij 2 mbo‑instellingen ontvangen de zij‑instromers voor 0,2 fte studieverlof. Bij 2 mbo‑instellingen ontvingen de zij‑instromers studieverlof naar rato van hun dienstverband en bij 1 mbo‑instelling verschilde het studieverlof per afdeling. De laatste mbo‑instelling liet naderhand weten dat ze de verschillen in studieverlof per afdeling hebben gelijkgetrokken.
Bevindingen bij de HO instellingen (versterkers van het PDG)
Het instellingsbestuur stelt samen met het bevoegd gezag van de mbo‑instelling het traject van scholing en begeleiding van de zij‑instromer vast. Deze sluit aan bij de door het bevoegd gezag van de mbo‑instelling voor de zij‑instromer vastgestelde noodzakelijke scholing en begeleiding, zodat er sprake is van maatwerk.
Ongeveer de helft van de ho‑instellingen stelt samen met de mbo‑instelling het traject van scholing en begeleiding van de zij‑instromer vast. Maar bij geen van de ho‑instellingen sluit het traject aan bij de voor de zij‑instromer vastgestelde noodzakelijke scholing en begeleiding. Dit komt overeen met de eerdere bevindingen dat de bevoegde gezagen van de 6 bezochte mbo‑instellingen niet de voor de zij‑instromer noodzakelijke scholing en begeleiding vaststellen.
Conclusies en aanbevelingen
Registratie Getuigschrift pedagogisch-didactische scholing
Aan het getuigschrift pedagogisch-didactische scholing is een civiel effect verbonden. Met een dergelijk getuigschrift voldoet iemand aan de bekwaamheidseisen voor docent mbo en mag daardoor benoemd worden als docent in het mbo. Daardoor is het van belang om te registreren en zicht te houden op welke personen aangesteld mogen worden als docent in het mbo en de aantallen ervan. Ook voor OCW lijken deze cijfers van grote waarde voor het ontwikkelen van beleid. Op dit moment worden de afgegeven getuigschriften niet in het diplomaregister van DUO geregistreerd. Daarmee is er landelijk geen beeld van de aantallen afgegeven getuigschriften.
Aanbeveling voor OCW: Neem de afgegeven getuigschriften voortaan op in het diplomaregister van DUO.
De Inspectie is niet positief over het aantonen van het ho bachelor niveau door een 21+-toets, het ontbreken van heldere beoordelingsnormen voor de geschiktheid, dat geschiktheidsverklaringen niet voldoen aan alle wettelijke vereisten en de afwezigheid van het vaststellen van de benodigde scholing en begeleiding van een individuele zij‑instromer. Dit laatste is wel wettelijk voorgeschreven en biedt de betrokken mbo‑ en ho‑instelling de mogelijkheid een traject op maat in te richten.
Ook zien we onvoldoende aandacht voor vakdidactiek in het traject van scholing en begeleiding, terwijl dit van essentieel belang is voor goed docentschap. Aandacht voor voldoende beheersing van de basisvaardigheden van docenten biedt kansen voor het versterken van de ondersteuning van studenten om hun basisvaardigheden binnen de beroepscontext te verbeteren.
Aandachtspunt voor mbo‑instellingen: hanteer duidelijke beoordelingscriteria met beoordelingsnormen waar iemand aan moet voldoen om geschikt te worden bevonden.
Aandachtspunt voor mbo‑instellingen: beoordeel tijdens het vaststellen van de geschiktheid van de kandidaat de taalvaardigheid en indien van toepassing voor de beoogde werkzaamheden ook de rekenvaardigheid.
Aandachtspunt voor mbo‑instellingen: stel bij het vaststellen van de benodigde scholing en begeleiding ook vast welke scholing en begeleiding nodig is om het benodigde niveau van basisvaardigheden te bereiken.
Aantonen ho bachelor niveau
Mbo-instellingen tonen het ho bachelor niveau van zij‑instromers aan door bijvoorbeeld een assessment of een intelligentietest. 2 van de 6 van de mbo‑instellingen hanteren daarvoor een 21+-toets. Een 21+-toets heeft echter een ander doel, namelijk beoordelen of aspirant-studenten die niet voldoen aan de toelatingseisen van hbo-opleidingen voldoende kennis en vaardigheden hebben om een ho‑opleiding te volgen. Dit betreft dus het niveau om te kunnen starten met een hbo-opleiding, wat niet vergelijkbaar is met het aantonen van het niveau van een afgeronde ho bachelor opleiding.
Aandachtspunt voor mbo‑instellingen, de MBO Raad en in het kader van de afspraken van het Landelijk Raamwerk ook de VH: stel met elkaar vast op welke eenduidige wijze het ho‑niveau (NLQF-niveau 6 of hoger) wordt vastgesteld.
De inspectie kijkt met interesse uit naar de uitkomsten van de ontwikkelingen bij de MBO Raad en de VH die al gaande zijn rondom het komen tot een eenduidige assessmentprocedure of generieke vaststelling om het ho‑niveau van kandidaat-zij‑instromers aan te tonen.*
* Afgelopen jaar zijn deze overleggen, waarbij ook BVMBO en AOb aangesloten waren, helaas vastgelopen. Partijen (MBO Raad en Vereniging Hogescholen enerzijds en AOb en BVMBO anderzijds) kwamen er niet uit. Hopelijk biedt dit rapport aanknopingspunten om dit overleg weer constructief op te pakken.
Vaststellen benodigde scholing en begeleiding
Ondanks dat de wet het voorschrijft, wordt door geen van de bezochte mbo‑instellingen vastgesteld welke specifieke scholing en begeleiding de zij‑instromer nodig heeft om te kunnen voldoen aan de bekwaamheidseisen onderwijspersoneel van mbo ten aanzien van pedagogisch-didactische kennis, inzicht en vaardigheden. Er vindt bij geen van de bezochte mbo‑instellingen overleg plaats tussen de mbo‑ en ho‑instelling over de benodigde scholing en begeleiding voor specifieke zij‑instromers.
De inspectie benadrukt dat het van belang is vast te stellen welke specifieke scholing en begeleiding de zij‑instromer nodig heeft om te kunnen voldoen aan de bekwaamheidseisen onderwijspersoneel van mbo ten aanzien van pedagogisch-didactische kennis, inzicht en vaardigheden. Dat geeft de betrokken mbo‑instellingen en ho‑instellingen de handvatten om samen het voor betrokkene noodzakelijke scholingstraject vast te stellen.
Geschiktheidsverklaringen
Het blijkt dat alle bezochte mbo‑instellingen werken met geschiktheidsverklaringen. Bij geen van de bezochte instellingen zijn alle wettelijke vereisten opgenomen op de geschiktheidsverklaring. Ook hanteert geen van de bezochte mbo‑instellingen het format voor geschiktheidsverklaringen van de MBO Raad op een correcte wijze. Ook het format uit het ‘Kwaliteitskader zij‑instroom mbo’ van de MBO Raad voldoet niet op alle punten. Bij 4 van de mbo‑instellingen staat niet expliciet op de geschiktheidsverklaring vermeld dat de betrokkene vakinhoudelijk bekwaam is. Dit is overigens ook op het format van de MBO Raad afwezig.
Aandachtspunt voor de MBO Raad: neem in het format voor de geschiktheidsverklaring op voor welke vakken/vakgebieden/beoogde werkzaamheden de zij‑instromer vakinhoudelijk bekwaam wordt verklaard.
Aandachtspunt mbo‑instellingen: neem in de geschiktheidsverklaring een nadere specificatie op van wat de beoogde werkzaamheden zijn, zodat helder is waar de zij‑instromer geschikt voor wordt verklaard.
Vakdidactiek in het traject van scholing en begeleiding
We zien dat er in het traject van scholing en begeleiding onvoldoende aandacht wordt besteed aan vakdidactiek en er worden nauwelijks tot geen vakdidactische eisen aan de werkplekbegeleiding gesteld. Dit heeft gevolgen voor de mbo‑leraren die via dit traject opgeleid worden: er is niet structureel verankerd dat zij vakdidactische kennis en vaardigheden opdoen of verdiepen terwijl dat wel van essentieel belang is voor goed docentschap. Bij 1 van de bezochte mbo‑instellingen zagen we een mooi voorbeeld van structurele verankering van vakdidactische begeleiding door vakgenoten.
Aandachtspunt voor mbo‑instellingen: stel bij het vaststellen van de benodigde scholing en begeleiding ook vast welke scholing en begeleiding nodig is om vakdidactisch bekwaam te worden.
Aandachtspunt voor mbo‑instellingen: draag zorg voor structureel verankerde vakdidactische begeleiding van de zij‑instromer door een vakgenoot (van binnen of buiten de eigen mbo‑instelling), zodat vakdidactische begeleiding van de zij‑instromer structureel plaatsvindt. Maak, indien dat nodig is, onderscheid tussen studiebegeleiding (het volgen en afronden van het scholings- en begeleidingstraject) en de vakdidactische begeleiding door een vakgenoot.
Kwaliteit uitvoering traject van scholing en begeleiding in de ho‑instelling
Uit het onderzoek blijkt dat de ho‑instellingen het traject van scholing en begeleiding met wisselende kwaliteit uitvoeren. Enerzijds werken de ho‑instellingen die de trajecten uitvoeren samen met de betrokken mbo‑instellingen, vooral bij incompany-trajecten of bij de trajecten die worden uitgevoerd onder de paraplu van SO&P. Ook hebben bijna alle ho‑instellingen een beoogd eindniveau vastgesteld. Anderzijds sluit bij geen van de ho‑instellingen het traject aan bij de scholing en begeleiding die de zij‑instromer nodig heeft. Ook komen niet alle instellingen de bestuurlijke afspraken na. Tot slot besteden de instellingen in hun traject onvoldoende aandacht aan vakdidactiek.
Aanbeveling voor ho‑instellingen: verantwoord de volledige set aan vakdidactische en pedagogische bekwaamheidseisen in het scholings- en begeleidingstraject.
Aanbeveling voor ho‑instellingen: verwerk alle afspraken uit het Landelijk Raamwerk pdg betreffende het beoogde eindniveau in het scholings- en begeleidingstraject.
Aanbeveling voor ho‑instellingen: veranker structurele aandacht voor vakdidactiek in het scholings- en begeleidingstraject.
Aanbeveling voor ho‑instellingen: stel daarnaast eisen aan vakdidactische werkplekbegeleiding.
Borging eindniveau
Aanbeveling voor de overheid: borg in de WHW de rol van de examencommissie bij de kwaliteitsborging van pdg.
Aanbeveling voor examencommissies van ho‑instellingen: evalueer de eigen borgingswerkzaamheden met betrekking tot ZiB mbo en doe daarvan verslag in het jaarverslag.
Rechtspositie zij-instroom PDG
Aanbeveling voor OCW: borg de rechtspositie van zij‑instromers in de WHW.
Aanbeveling voor ho‑instellingen: wees je bewust van de bijzondere rechtspositie van zij‑instromers en borg deze rechtspositie in regels en documenten zoals een examenregeling voor pdg.